Winterhard

5 december 2019

Winterhard!

Door Natuurspotter Aaldrik Pot

Planten en dieren houden er verschillende strategieën op na om de winter door te komen. Waar de een dikke vetlaag kweekt en lekker in winterslaap gaat, vliegt de ander 20.000 kilometer om het gebrek aan voedsel te ontlopen of verruilt zijn zomer- voor een winterjas.

Wat kun je als dier nu het beste doen? Vluchten of je ingraven? Het is een typisch menselijke kijk op de natuur. Planten en dieren hebben helemaal geen keus. Ze doen dat wat ze geleerd hebben of wat bij hun geboorte is in gebakken. Noem het instinct, fysiologie of wat dan ook, maar ergens in een dierenlijf zit iets dat aangeeft dat het tijd is voor een grote verandering. Heel veel van dit soort processen in een dierenlijf worden gestuurd door daglengte of temperatuur. Deze fenomenen blijven fascineren en roepen bij mij altijd weer nieuwe vragen op.

Reeën hebben s’ winters dikkere en langere vachtharen dan in het zomerhalfjaar. De vacht is bovendien grijs in plaats van roodbruin. (foto Jan Duker)

 

Hoe weet een ree bijvoorbeeld dat hij zijn roodbruine zomerjas moet verruilen voor een meer grijze winterjas. En hoe kan het dat de haren in de winter totaal anders zijn dan in de zomer? De winterharen (ca. 6 centimeter) van een ree zijn bijvoorbeeld bijna twee keer zo lang als de zomerharen. Het is dikker, maar toch lichter in gewicht. Er zit bovendien meer lucht tussen dat dient als isolatie tegen de kou. De wintervacht groeit in een paar dagen door de zomervacht heen, terwijl in het voorjaar een ree zijn uiterste best moet doen om de wintervacht eraf te schuren. Hoe dan ook, een ree wapent zich tegen de kou met een nieuwe vacht. Maar er zijn ook andere strategieën.

 

Winterslaap

Een van de meest bekende van de zogenaamde warmbloedige dieren is de aanpak van de egel. De egel is een insecteneter pur sang. Omdat insecten in de winter schaars zijn, gaan egels in winterslaap in een bladhoop of onder een takkenril. In de herfst eten ze zoveel dat ze een vetreserve opbouwen. Die verbruiken ze langzaam maar zeker tijdens de slaapperiode. Om die vetreserve niet te snel op te maken, kunnen egels hun lichaamstemperatuur verlagen van 38°C naar, afhankelijk van de buitentemperatuur, circa 4 °C. Zijn hart slaat nog maar 20 keer per minuut in plaats van 100 tot 150 keer en ook de ademhalingsfrequentie daalt aanzienlijk. Op deze manier kan een egel het wel een half jaar uit houden. Af en toe worden ze wel wakker om kort wat te eten, maar het grootste deel van de winter brengen ze door in een lethargische toestand.

Veel vogels pakken het gebrek aan insecten in de winter weer heel anders aan. Ze schakelen gewoon over op ander voedsel zoals zaden. Het baardmannetje bijvoorbeeld kan zijn darmstelsel zo aanpassen dat hij in de winter kan overschakelen op een grotendeels vegetarisch dieet. Maar bij extreme kou wordt het voor veel vogels toch wel lastig om een kostje bij elkaar te scharrelen. Een van de grootste slachtoffers is dan de ijsvogel. Deze soort leeft van kleine visjes en als sloot en plas stijf bevroren zijn, rest er voor hem niets anders dan lijdzaam wachten op betere tijden.

De pestvogel is een fraaie verschijning uit het Noorden. Als daar te weinig voedsel is, komen ze onder meer naar ons land. (foto Jan Duker)

 

Er zijn genoeg vogelsoorten die dat moment juist niet afwachten en in de late zomer naar het Zuiden trekken. Ganzen komen juist vanuit het koude noorden overwinteren in onze streken. Sommige soorten nemen het zekere voor het onzekere en trekken ongeacht de weersomstandigheden weg, maar er zijn ook soorten die afwachten of het wel echt nodig is. Daardoor gebeurt het geregeld dat er in de winter zomaar groepen pestvogels opduiken. Normaal gesproken houden deze vogels zich op in de Russische taiga’s, maar als de voedselomstandigheden daar verslechteren, zakken ze af naar onze streken om zich te goed te doen aan de vele besdragende struiken die in onze tuintjes staan. Vooral de Gelderse roos is erg populair bij deze vogels. Niet gewend aan mensen laten deze prachtige vogels zich dan van heel dichtbij bekijken.

Koudbloedig

Koudbloedige dieren zoals slangen en hagedissen hebben in het geheel ‘geen keus’. Zij zijn afhankelijk van zonlicht om hun lijf voldoende te kunnen opwarmen. Omdat ze hun eigen lichaam niet op temperatuur kunnen houden, zijn zij bij dalende temperaturen ook aangewezen op de winterslaap. Vanaf eind september kruipen ze op hoog- en drooggelegen plaatsen diep weg in de vegetatie om er vanaf maart weer uit te komen.

De adder is een koudbloedig dier. In de winter kruipen ze diep weg in de vegetatie en gaan tot half maart in winterslaap.

 

Misschien niet zo spectaculair, maar niet minder interessant is de manier waarop planten en bomen zich aanpassen aan de winter. In het winterhalfjaar is, hoe gek dat ook klinkt, de verdamping van water groter dan een boom aan vocht kan opnemen. Om die verdamping te verminderen laat een boom zijn bladeren vallen. Hierdoor voorkomt een loofboom dat hij uitdroogt. Naaldbomen hebben daar iets anders op ‘bedacht’. De naalden hebben een veel kleiner oppervlakte en daardoor minder verdamping. De huidmondjes, waardoor een boom koolstofdioxide opneemt en zuurstof uitscheidt, kunnen ook water verdampen. Maar omdat die huidmondjes dieper liggen, wordt uitdroging voorkomen. Ook bevatten naaldbomen vaak glucose dat dient als een soort antivries. De hulst, die als een van de weinige loofbomen haar blad niet verliest in de winter, heeft een zelfde strategie. De stevige bladeren zijn voorzien van een stevige waslaag die uitdroging tegengaat.

In de naalden van bijvoorbeeld de grove den zit een soort antivries.
Loofbomen verliezen ’s winters hun water om verdamping tegen te gaan. In de winter is het voor bomen veel moeilijker om water uit de grond te halen waardoor de kans op uitdroging groot is.

 

Veel planten verdwijnen in de winter helemaal. Eenjarigen hebben door middel van het verspreiden van zaad een basis gelegd voor nageslacht en dus het voortbestaan van de soort. Andere plantensoorten overwinteren onder de grond als knol- of bol. De bekendste voorbeelden zijn voorjaarsbloeiers als het sneeuwklokje en de krokus. Doordat er geen bladeren meer boven de grond zijn, is er geen gevaar meer voor uitdroging.

Tot slot nog even terug naar de dierenwereld. Wie denkt dat een dik pak sneeuw een groot drama is voor alle dieren heeft het mis. Muizen bijvoorbeeld zijn meer gebaat bij een strenge winter dan bij een kwakkelwinter. Onder een sneeuwdek is de temperatuur redelijk constant en komt niet onder het vriespunt. Door gangetjes te graven kan een muis onder de sneeuw zijn kostje nog redelijk bij elkaar scharrelen. En dat is weer goed nieuws voor de hermelijn, een marterachtige die ik in ‘winteruitvoering’ nog steeds tot de mooiste dieren van Nederland reken. De helemaal witte wintervacht doet mij denken aan – en misschien ook wel een beetje verlangen naar – een wereld waar echte winterbikkels als poolvos en muskusos lachen om een die flauwe Hollandse wintertjes.

Aaldrik Pot